— beeld —
— uitnodiging —
— persbericht —
— zaaltekst —
— catalogus —
— tekst —
de Ruine:
RAW, Among the Ruins
Curatoren: Lisette Smits en Alexis Vaillant
Kunstenaars: Farîd-Ud-Dîn’Attar, Robert Breer, Marc Camille Chaimowicz, Dee Ferris, Jason Fox, Vidya Gastaldon, Richard Hawkins, Uwe Henneken, Karl Holmqvist, Jonathan Horowitz, Dorota Jurczak, John Kleckner, Petra Mrzyk & Jean-François Moriceau, Alessandro Pessoli, Nathalie Rebholz, Nick Relph & Oliver Payne, Re-Magazine, Markus Schinwald, V/Vm, Camille Vivier en T.J. Wilcox
Een ruïne wordt wel omschreven als het resultaat van het binnendringen van de natuur in een bouwwerk, zonder dat de oorspronkelijke eenheid verloren gaat. De tijd, de dominante oorzaak achter het ontstaan van een ruïne, maakt deze vreemd genoeg tegelijkertijd weer tot een eenheid. In een ruïne zijn het uit mensenhanden gevormde bouwwerk en de natuur één en onscheidbaar; een gebouw dat is losgemaakt van zijn natuurlijke omgeving is geen ruïne omdat de relatie tussen tijd, ruimte en plaats verloren is geraakt. De betekenis van een ruïne wijkt met andere woorden af van iets dat uitsluitend door mensen is gemaakt. Hij lijkt op geen enkel ander kunstwerk en het tijdsbegrip verschilt van iedere andere soort tijd. Een ruïne is per definitie ‘voorbij’. Bovendien bevindt een ruïne zich niet vóór ons. Verval voltrekt zich naast, om niet te zeggen mét ons. En vandaar de parafrase: ‘In den beginne was er de ruïne’.
De huidige tijd heeft de manier waarop ruïnes en monumenten worden benaderd zodanig veranderd dat er zoiets als ”eigentijdse ruïnes” zijn ontstaan, die dichter bij het heden dan bij het verleden staan. “Eigentijdse ruïnes” vloeien voort uit zowel de versnelling van de tijd als de groeiende fascinatie voor verval. Bovendien wordt het idee van een ruïne op de proef gesteld door het huidige verlangen naar duurzaamheid in tegenstelling tot eeuwigheid. Ruïnes zijn alleen geen illustraties noch morele demonstraties van dit verlangen maar zijn eerder in staat de logica van de tijd keer op keer om te draaien: van sciencefiction tot archeologie en van peplos tot i-Pod. Bovendien laat de ruïne het idee van een thema als een ordeningsprincipe voor bijvoorbeeld deze tentoonstelling per definitie varen, omdat de ruïne ieder thema in zich opneemt en opgebruikt. Zodra je om je heen gaat kijken, zie je overal ruïnes.
Deze tentoonstelling biedt een groep hoopvolle ruïnes, uitgestald in een klassiek negentiende-eeuws aristocratisch Nederlands huis. Je wordt hier geconfronteerd met een ouwe nicht, met een stoere koffer, met een marmeren hand die door een fantastische als door waterverf gebleekte wereld heen trippelt, met een buit van beschadigde kunstwerken, een berg aan wit gespoten oordoppen, met het masker van Jason zonder gezicht, met een mandala van zwart plexiglas, een geanimeerd zilveren overlevingsdeken en een opgehangen vogel, met zoiets als het ‘Celebration-kerk-bordeel’ en meer. Eenmaal in de Corridor of Who Knows When zie je sommige werken aankomen, terwijl andere net weggaan. Als je nostalgie verwacht, wees er dan van verzekerd dat nostalgische beelden alleen maar een overgeërfde set culturele verwachtingen herhalen. Deze hoopvolle ruïnes zouden die belofte wel eens niet kunnen vervullen.
Voor ons verwijst een ruïne allereerst naar het uiteenvallen van kunstwerken, die zijn verdwaald in hun fotografische beeld, begraven, gefixeerd in een moment. Hoopvolle ruïnes daarentegen bieden weerstand aan hun beeltenis doordat ze gefragmenteerd zijn en, net als ruw materiaal, steeds opnieuw beschikbaar. Ze attenderen op de breekbaarheid van beelden die niet meer dan dunne illusies zijn, gedoemd om onze verwachtingen teleur te stellen en om uiteindelijk te vergaan.